Het Bureau Diergeneesmiddelen (BD) is de veterinaire tak van het CBG. De beoordeling van diergeneesmiddelen lijkt procesmatig sterk op dat van de humane tak, alleen ligt het bevoegd gezag hier bij de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).
Bij de toetsing van een diergeneesmiddel wordt gekeken naar kwaliteit, werkzaamheid en veiligheid vanuit verschillende invalshoeken:
Het doeldier
Een geneesmiddel moet effectief en veilig zijn voor het behandelde dier.
Toepasser & Eigenaar
Veiligheid voor de toepasser van het middel en voor de eigenaar van het dier (hieronder valt bijvoorbeeld ook de veiligheid van een kind dat zijn hond knuffelt als die is behandeld met een anti-vlooienmiddel).
Het milieu
De veiligheid voor het milieu is een belangrijk aspect dat onderzocht wordt.
De consument
Diergeneesmiddelen kunnen in producten terechtkomen die voor menselijke consumptie bedoeld zijn. Van de werkzame stoffen wordt daarom een Maximale Residu Limiet (MRL) bepaald. Het gehalte van de stof moet onder de MRL blijven om nog veilig te consumeren. Soms is het nodig om daarvoor een wachttermijn vast te stellen (de tijd dat gewacht moet worden voordat het dier kan worden geslacht en/of het dierlijke product genuttigd kan worden na toediening van het diergeneesmiddel).
Aan de hand van al deze veiligheidscriteria en de toets op mogelijke resistentieontwikkeling adviseert de Commissie Registratie Diergeneesmiddelen aan de minister van LNV over de toelating van een diergeneesmiddel.
Taken en verantwoordelijkheden: